Tijdelijk huisverbod voor daders van intrafamiliaal geweld: zelden toegepast, vaak overtreden


"Met de wet van 15 juni 2012 kreeg de procureur des Konings de mogelijkheid om bij intrafamiliaal geweld een tijdelijk huis- en contactverbod op te leggen aan een meerderjarig persoon wiens aanwezigheid een ernstig en onmiddellijk gevaar vormt voor de andere huisgenoten. Op die manier wordt een afkoelingsperiode ingelast", legt Van Vaerenbergh uit. 

"Tijdens de zogenaamde ‘beveiligingsperiode' kunnen de betrokken partijen zich bezinnen over hun toekomst. Het slachtoffer kan de nodige burgerlijke vorderingen inleiden om tot een definitieve oplossing te komen en een aangepaste hulpverlening krijgen. Met de dader kan een trajectbegeleiding worden opgestart, die hem/haar tot betere inzichten moet brengen, onder ander over de gevolgen van zijn of haar gewelddadig gedrag. De zaak wordt binnen de periode van tien dagen behandeld door de familierechtbank, die de maatregel kan opheffen of verlengen, en eventuele burgerlijke vorderingen behandelen", gaat Sabien verder. 

"Uit de cijfers van minister Geens blijkt dat de procedure in sommige arrondissementen af en toe wordt toegepast, in andere nauwelijks. Volgens de minister kan dit te wijten zijn aan een foute codering door de magistraten. Dit probleem is reeds langer gekend, maar raakt blijkbaar niet opgelost. Toch zegt dit niet alles: sommige procureurs des Konings geven effectief aan geen gebruik te maken van het huisverbod omdat zij andere maatregelen verkiezen. In dezelfde periode 2013-2015 werden 35 overtredingen van het huisverbod vastgesteld, 24 daarvan werden geseponeerd, veelal wegens onvoldoende bewijzen of omdat het parket het geen misdrijf vond of omdat de partijen zich hadden verzoend", aldus Van Vaerenbergh. 

"Er zijn verschillende oorzaken mogelijk. Het kan inderdaad zijn dat de coderingsrichtlijnen voor de inbreng van de gegevens niet steeds even nauwgezet worden gevolgd. De procedure, die op de procedure van de collocatie werd geënt en gepaard gaat met heel wat administratieve verplichtingen, die binnen een heel korte tijdspanne moeten gebeuren, lijkt relatief complex. De politie, die na de oproep ter plaatse komt, moet snel een inschatting maken van het veiligheidsrisico en de opportuniteit dat de procureur de maatregel zou opleggen. Hiervoor werd een risco-taxatie-instrument ontwikkeld", vult Sabien aan. "Zijn de middelen en omkadering voor de begeleiding van de slachtoffers, voor maatregelen ten aanzien van de dader en voor de controle op de naleving van het huis- en contactverbod onmiddellijk beschikbaar? Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer de dader geen alternatieve verblijfplaats kan vinden? De vraag kan worden gesteld of dit een taak voor de politie is."

Van Vaerenbergh stelt tot slot dat het opvallend is dat de minister weigert om daders van intrafamiliaal geweld uit te sluiten van de omzendbrief die korte gevangenisstraffen automatisch omzet in een elektronische enkelband. "Zo gebeurt het dat de dader van intrafamiliaal geweld zijn straf thuis mag uitzitten bij zijn slachtoffers. Dat is toch wel erg ongepast voor de slachtoffers. Momenteel laat de gegevensbank van veroordelingen niet toe daders van intrafamiliaal geweld te herkennen. Men is veroordeeld voor bijvoorbeeld slagen en verwondingen maar de intrafamiliale context van het misdrijf wordt niet gemeld. Dit moet zo snel mogelijk aangepast worden. Wie veroordeeld is voor intrafamiliaal geweld zou enkel voor een enkelband in aanmerking mogen komen indien hij die straf niet thuis uitzit", besluit Van Vaerenbergh. Ze roept de minister op de omzendbrief in die zin aan te passen.