Slachtoffers Gellingen blijven in de kou staan


Hun vragen beoogden hetzelfde doel: druk uitoefenen op de minister opdat hij op korte termijn een oplossing zou vinden voor de zware financiële problemen van de Gellingen-slachtoffers; alsook druk uitoefenen opdat hij de cel rampen (opgericht binnen de FOD Justitie) operationeel zou maken.

 

De drie volksvertegenwoordigers waren geshockeerd door het antwoord van de minister. Jo Vandeurzen erkende immers de afwezigheid van een wettelijk kader en de complexiteit van het dossier wat volgens hem te wijten is aan de vele betrokkenen met verschillende belangen.

 

In zijn repliek verwees de minister het dossier naar de gemeenschappen en de justitiehuizen die volgens hem bevoegd zijn voor slachtofferhulp.

 

Voor Sabien Lahaye-Battheu, Stefaan Van Hecke en Jean-Luc Crucke is het duidelijk dat het aan de minister van Justitie is om zijn verantwoordelijkheid te nemen en een oplossing te vinden met de verzekeringsmaatschappijen in afwachting van het proces.

 

Voor de drie volksvertegenwoordigers is zijn aanpak ruim onvoldoende:

-         na vier jaar hebben de slachtoffers niet alleen behoefte aan psychologische hulp, maar wel aan een schadeloosstelling zodat ze hun gewone leven opnieuw kunnen opnemen;

-         bovendien moet België in staat zijn om efficiënt voor de slachtoffers van een ramp te zorgen via de cel rampen, die zoals gepland vanuit Justitie moet worden beheerd.

 

Het doorsturen van het dossier naar het justitiehuis van Doornik, zelfs het hen toeschuiven van extra middelen, is voorbijgaan aan het zoeken van een oplossing ten gronde die de slachtoffers dringend nodig hebben. De justitiehuizen zijn niet uitgerust om te functioneren als netwerk voor slachtofferhulp.

 

Aan dit dossier een communautaire toets geven door overleg met de gemeenschappen in te roepen is compleet misplaatst. Een effectieve rampencel en een oplossing voor de Gellingen-slachtoffers dringt zich op.