Nieuwe wet voor redding bedrijven


Hieronder het artikel dat daaromtrent vandaag in 'De Standaard' is verschenen:

Nieuwe wet voor redding bedrijven

Twaalf jaar na de geboorte van de wet op het gerechtelijk akkoord (zeg maar: bescherming tegen schuldeisers voor bedrijven in moeilijkheden) is er een nieuwe wet: 'de wet op continuïteit van de onderneming'. Die wordt naar verwachting op 1 april van kracht.

Belangrijkste nieuwigheid is dat alles nu in het teken staat van de redding van het bedrijf. De nieuwe wet focust niet alleen meer op het redden van de vennootschap, maar ook op het redden van de bedrijfsactiviteit.

Opvallend is dat er ook een (voorlopig) sociaal luik is. Een bedrijf dat een bod doet op de leefbare kern van een bedrijf in moeilijkheden, is niet meer verplicht het personeel verbonden met de activiteit over te nemen. Men kan een deel overnemen, op voorwaarde dat men de verhouding tussen beschermde en niet-beschermde werknemers respecteert. In een volgende fase moeten werknemers en werkgevers in de schoot van de Nationale Arbeidsraad een definitieve regeling vinden.

Minister van Justitie Stefaan de Clerck (CD&V) vindt de nieuwe wet een grote stap vooruit. Dat is ook de mening van herstructureringsspecialist Christian Van Buggenhout.

Redding bedrijfsactiviteit nieuwe focus concordaat

Waar de wet op het gerechtelijk akkoord niet in slaagde, dat moet de nieuwe wet 'continuïteit van de onderneming' wel bewerkstelligen: bedrijven redden.

Nieuwe wet op gerechtelijk akkoord vraagt mentaliteitswijziging

'Een mislukking'. Iedereen was het erover eens. De oude wet op het gerechtelijk akkoord, die bedrijven tijdelijk bescherming moest bieden tegen de schuldeisers om ze de kans te geven om orde op zaken te stellen, deugde niet. Volgens velen door onwil bij de rechtbanken.

Zo ligt het faillissement van de West-Vlaamse textielgroep Sofinal-Cotesa de advocaat Christian Van Buggenhout nog altijd op zijn lever. Er werd keihard gewerkt om de doorstart te creëren voor de leefbare kern (het bedrijf werd gewurgd door een historische schuld), maar de commissaris inzake opschorting trok de stekker eruit.

Met de wet op de continuïteit van de onderneming, die op 1 april van kracht wordt, zou het wellicht anders gegaan zijn. De nieuwe wet maakt het niet alleen mogelijk om al veel eerder een oplossing te zoeken, maar stelt bedrijven als het toenmalige SofinalCotesa ook in staat om een doorstart van de leefbare kern te organiseren in plaats van de rechtspersoon, de met schulden beladen nv, te pogen te redden.

De oude wet was niet alleen rigide, maar veronderstelde ook dat bedrijven in een korte periode opnieuw winstgevend zouden worden. De procedure was ook duur. 'In 2007 waren er 7.000 faillissementen. Slechts 70 bedrijven vroegen het gerechtelijk akkoord aan', zei minister van Justitie Stefaan De Clerck (CD&V) gisteren. Hij stak niet weg dat hij een van de architecten van de oude wet was, maar zei dat hij blij is dat hij de wet waar zijn voorgangers Laurette Onkelinx (PS) en, recentelijker, Jo Vandeurzen (CD&V) op werkten, kan ondertekenen als nieuwe minister van Justitie.

De nieuwe wet schaft de commissaris inzake opschorting af. Het noodlijdende bedrijf komt onder toezicht van een zogenaamde gedelegeerd rechter, wat een goedkopere oplossing is. Ook wordt het concept 'ondernemingsbemiddelaar' ingevoerd. Die tussenpersoon maakt een analyse van de staat van de patiënt en van wat er moet gebeuren. De rechter bepaalt de opdracht van de bemiddelaar binnen de limieten van het verzoek van de schuldenaar.

De wet bevordert ook het sluiten van minnelijke akkoorden. Zo kan een bedrijf met een deel van zijn schuldeisers een aflossingsplan opstellen dat de rest niet bindt. Zo'n minnelijk akkoord kan binnen het kader van het 'gerechtelijk akkoord' vallen, maar het is ook mogelijk om het al voordien af te sluiten zodat erger vermeden kan worden.

Er zijn ook inspanningen gedaan om de procedure te vereenvoudigen. Bijvoorbeeld bij de stemming over het reorganisatieplan. Er is niet langer een quorumvereiste. Niet-deelnemende schuldeisers blijven buiten beschouwing. Er moet bij een stemming wel een dubbele meerderheid onder de aanwezigen gehaald worden (in 'koppen' en in 'schuldvorderingen').

Als het plan verworpen wordt, kan men een nieuw plan opstellen of de pogingen om de rechtspersoon te redden staken en gaan voor een doorstart van de leefbare kern onder toezicht van de rechtbank. Er is ook een nieuw sociaal onderdeel. In het verleden moest men bij een doorstart de verworven rechten van het personeel overnemen. Kandidaat-kopers lieten een bedrijf daarom soms liever failliet gaan. Binnen bepaalde grenzen kan er nu wel sociaal gesleuteld worden.

 

Vraag van Sabien in de Kamercommissie Justitie van 11 maart ll. en het antwoord van minister De Clerck:

Sabien: De rechtbanken van koophandel hebben de afgelopen jaren, ten gevolge van bepaalde regelgeving, een belangrijke uitbreiding van de bevoegdheden en taken gekregen. Bij wijze van voorbeeld kan verwezen worden naar de wetgeving m.b.t. de bevrijding van de borgsteller bij faillissement in 2005 of de wetgeving i.v.m. de controle op de vereffening van vennootschappen sinds 2006. Nu komt daar ook nog de nieuwe wetgeving betreffende continuïteit van de ondernemingen bij.

 

De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen en de wet van 26 januari 2009 houdende wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de continuïteit van de ondernemingen werden beiden gepubliceerd in het Staatsblad op 9 februari ll. Beiden zullen in werking treden op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk zes maanden na de bekendmaking ervan.

 

Geruchten gaan hieromtrent dat deze inwerkingtreding zou voorzien zijn voor begin april maar hoedanook valt te vrezen dat de tijd – ik krijg ook signalen in die aard vanuit de magistratuur – in wezen te kort is om de rechtbanken van koophandel toe te laten deze ingrijpende wijziging voor te bereiden. Zeker als men rekening houdt met het feit dat in deze een belangrijke rol zal weggelegd zijn voor de rechters in handelszaken, zodat specifieke opleidingen zullen moeten worden voorzien.

 

Dit alles is niet te onderschatten want gelet op de huidige financieel-economische situatie is de "gewone" werklast in de rechtbanken van koophandel sowieso zeer sterk toegenomen sinds september 2008.

 

- Bijgevolg zou het goed zijn dat de minister in alle geval zo vlug mogelijk duidelijkheid zou kunnen geven over de datum van inwerkingtreding.

 

- Tevens stelt zich de vraag in welke mate er gedacht wordt aan het voorzien van de nodige mensen en middelen om deze belangrijke wet een goede uitvoering te geven?

Al bij al is dit immers een méér dan substantiële verzwaring van de werklast, die rechtvaardigt dat een kaderuitbreiding zou overwogen worden van beroepsmagistraten, consulaire rechters en griffiers en griffiepersoneel).

Wanneer voor het kader van de beroepsmagistraten het resultaat van het project "werklastmeting" dient afgewacht te worden, kan b.v. op korte termijn gedacht worden aan een tijdelijke uitbreiding van het aantal toegevoegde rechters, die per ressort van de hoven van beroep kunnen ingezet worden, daar waar de noden het hoogst zijn.

 

Minister De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, ik zet alles erop dat de wet in werking zou kunnen treden op 1 april aanstaande.

 

In het licht van de huidige economische en financiële crisis is het aangewezen om zo snel mogelijk gebruik te kunnen maken van de voordelen die deze nieuwe wet ons biedt. Het is trouwens ook de uitdrukkelijke wens van ondernemersorganisaties, VBO en Unizo, die daarop ook hebben aangedrongen. Ik doe dat onder een zeker voorbehoud. Ik kom daarop straks even terug.

 

Dat deze nieuwe wet de werklast aanzienlijk zal verhogen is mijns inziens onjuist. De rechtbanken van koophandel waren immers voorheen ook reeds bevoegd voor gerechtelijke akkoorden, reorganisaties, onder de bestaande wet van 17 juli 1997. De bedoeling van de nieuwe wet is daarnaast om meer ondernemingen ertoe aan te zetten tijdig de gerechtelijke organisatie aan te vragen en zo een faillissement te vermijden. Het aantal faillissementen en het aantal gerechtelijke reorganisaties zouden in deze hypothese als het ware communicerende vaten moeten kunnen zijn.

 

Een kaderuitbreiding lijkt mij dan ook op dit ogenblik niet opportuun, temeer daar er reeds een kaderuitbreiding is geweest van consulaire rechters bij wet van 13 april 2005 tot wijziging van artikel 45bis §2 van de wet van 15 juli 1935 over de gebruikte taal in rechtzaken en van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie op de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Mijn antwoord op de opmerking dat er te weinig tijd rest ter voorbereiding van de inwerkingtreding van de wet is negatief.

 

De nieuwe wet werd in 2007 in het Parlement besproken zodat alle betrokken instanties zich tijdig konden informeren over de taken die de wet hen zou opleggen. Daarnaast werden alle instanties gehoord door de werkgroep die op het kabinet van mijn voorganger, de heer Vandeurzen, de wet heeft uitgewerkt en geamendeerd. De opmerkingen van de griffies werden in overweging genomen en een lid van de werkgroep was voorzitter van de Franstalige rechtbanken van koophandel in ons land.

 

De wet werd op 9 februari 2009 bekendgemaakt zodat alle toekomstige actoren in principe al geruime tijd op de hoogte zijn van de vigerende tekst. Ik wil eraan toevoegen dat wij nog bijkomend zullen communiceren zodra we honderd procentzeker zijn.

 

Het is mijn ambitie om deze op 1 april van toepassing te verklaren, maar ik wacht nog op het definitieve en positieve besluit van de dienst Begroting in verband met het koninklijk besluit dat nog moet worden goedgekeurd en nog naar de Raad van State moet gaan. Alles ligt klaar maar ik wacht op het advies van de dienst Begroting zodat ik tijdig de koninklijke besluiten naar buiten kan brengen. Er is nog een licht voorbehoud maar de streefdatum is 1 april. Ik vraag u op dat vlak nog enige voorzichtigheid aan de dag te leggen. De ambitie is er maar ik moet u formeel zeggen dat ik het koninklijk besluit nog niet kon laten publiceren aangezien er nog een technisch circuit te doorlopen is.

 

Sabien: Graag nog wat verduidelijking omtrent dat laatste punt. U zegt dat de dienst Begroting nog een besluit moet nemen?

 

Minister De Clerck: Elk koninklijk besluit moet een formeel circuit doorlopen. Dit moet ook elke keer worden goedgekeurd. Ik moet van de dienst Begroting een akkoord krijgen op het koninklijk besluit, waarbij ik definitief besluit dat het 1 april is. Dat is een formaliteit, althans dat hoop ik. Het is echter nog niet binnen. Dan moet het ook nog enkele dagen naar de Raad van State, voor advies. Ik moet dus nog een noodzakelijke formaliteit plaatsvinden.

 

Sabien: De communicatie zou dus de laatste week van maart plaatsvinden?

 

Minister De Clerck: Ja. We zijn nu medio maart. Zodra dit koninklijk besluit ondertekend is en kan worden gepubliceerd, zal er een mededeling volgen via de media dat het 1 april is. Alles wordt in werking gesteld om 1 april te halen. Er is alleen een klein technisch-juridisch voorbehoud om het KB tijdig te publiceren. Men mag zich evenwel voorbereiden, waar nodig, om op 1 april de nieuwe wettekst aan te wenden.